Uit: Oldtimer-Markt 2/99
Tekst: Dieter Günther
Vertaling en bewerking: Bram Visser
Mooie techniek
De BMW 2000 CS deed de slogan "aus Freude am Fahren" alle eer aan. Dat kwam voor
een belangrijk deel door de soepele en gecultiveerde viercilinder motor met bovenliggende
nokkenas, die van de 1,8 liter was afgeleid. BMW voerde terecht aan "dat er veel meer
ingenieurswerk aan te pas kwam dan simpel opboren". Zo had de korteslagmotor een
nieuwe krukas met acht contragewichten. De BMW-technici rond Alex von Falkenhausen hadden
veel aandacht besteed aan de verbrandingsruimtes en het inlaattraject. De wervelkamer
(waar het binnenstromende brandstof-luchtmengsel zodanig doorheen wordt geleid dat het
"verwervelt", zeg maar spiraalvormig vernevelt, voordat de ontsteking
plaatsvindt) werd een kogelwervelkamer met nog betere eigenschappen voor een optimale
verbranding. Voorzien van een volledig gesynchroniseerde, boterzacht schakelende
vierversnellingsbak was de chique BMW CS met 120 pk een echt snelle auto, die 185 km/h
liep en vanuit stilstand in 10,5 seconden naar 100 km/h sprintte.
Maar het kon ook anders. Wie gesteld was op bedieningsgemak kon kiezen voor de 2000 C. Die
kostte 17.750 mark (250 mark meer dan de sportieve CS) en had een automatische
drieversnellingsbak van ZF, waarvan de schakelstanden konden worden gekozen met een
keuzehendel op de middenconsole. Bovendien had hij met 4,11:1 een kortere
achterasoverbrenging dan de CS (3,9:1). Souplesse werd hier met hoofdletters geschreven.
Daarvoor zorgde bij de 2000 C een wat minder krachtige motor dan bij de 2000 CS. Met
slechts één Solex valstroomcarburateur en een compressieverhouding van 8,5:1 bracht hij
het tot 100 pk, wat in combinatie met de automaat zorgde voor een top van 170 km/h en een
sprinttijd van 0 tot 100 km/h in bijna 15 seconden. Het verbruik lag met 13,5 liter per
100 km een litertje boven dat van de CS. Overigens kwam er later nog een 2000 C (ook 100
pk) met handgeschakelde versnellingsbak, maar die werd slecht verkocht met in totaal
slechts 443 exemplaren.
Zowel 2000 C als CS hebben een hoogwaardig onderstel met onafhankelijke wielophanging
(voor: dwarse wieldraagarmen, McPherson veerpoten en schroefveren; achter: dwarse
geleidearmen en schroefveren), 5,5Jx14-velgen met 175-banden, bekrachtigd tweeweg
remsysteem met schijven op de voorwielen en worm-en-rol besturing. De sportievere 2000 CS
had standaard stabilisatorstangen en banden die een hogere snelheid aankonden. Beide
modellen lagen goed op de weg, waren licht te besturen en hadden pakkende remmen.
Foto boven: een BMW 2000 coupé in actie
Design
Boven alles echter zorgden ze vanaf hun eerste optreden in juni 1965 voor heftige
discussies. Dat lag niet zozeer aan de aansprekende techniek of overtuigende
rijeigenschappen als wel aan het door BMW-designchef Wilhelm Hofmeister gerealiseerde
uiterlijk. Het ontwerp van de grote coupé, de 3200 CS, was van de hand van Bertone en
zijn jonge designchef Giorgio Giugiaro. Wat zou dus meer voor de hand gelegen hebben
dan Bertone te vragen een paar voorstellen te doen voor een tot de verbeelding sprekende
coupé op basis van de succesvolle Neue Klasse? Maar dat gebeurde niet. Ook een op
eigen initiatief ontstaan voorstel van Karrosserie Bauer (Stuttgart) vond geen genade.
Bauer-designer Herman Wenzelburger had een wat traditioneel tweedeursmodel ontworpen, dat
zowel technisch als optisch verwant was aan de Neue Klasse, maar geen eigen gezicht had.
Grootaandeelhouder Quandt kwam er met zijn staf naar kijken, wierp een blik op het model
en keurde het meteen af. Dat was dan dat. De Müncheners wilden een "nobele"
coupé in hun programma hebben, als blikvanger en als imagebuilder. Het ging
tenslotte duidelijk bergopwaarts met BMW AG, want de Neue Klasse verkocht heel goed en
verleende nieuwe glans aan de merknaam BMW, niet in het minst door een behoorlijk aantal
sportieve successen. Export en omzet stegen snel en een edele coupé met een chique
uiterlijk paste goed in dat beeld. Daarom gaf het BMW-bestuur de eigen designafdeling de
opdracht en betaalbare uitgave van de oude 3200 CS te modelleren en daarbij uit te gaan
van diens elegante lijnen. Wilhelm Hofmeister en zijn team gingen de uitdaging aan en
schiepen een moderne, sportief-elegante carrosserie, die zelfs de goedkeuring van de oude
meesters Michelotti en Bertone zou hebben gekregen. Bijzondere stijlkenmerken waren de
rondom lopende chroomlijst (slechts onderbroken door het kofferdeksel), de van de 3200 CS
overgenomen knik in de C-stijl met het BMW-embleem en de volledig neerdraaibare zijruiten
zonder middenstijl. En dan was er nog de neus die schoonheidsliefhebbers geschokt deed
reageren en zelfs welwillende toeschouwers aan het denken zette.
"Breitband-Doppelscheinwerfer" (aldus de officiële BMW-terminologie) met
geïntegreerde richtingaanwijzers en kaarsrechte, aan haaientanden herinnerende
koelspleten omlijstten de traditionele BMW-nieren en gaven zo een nadelige totaalindruk
van de auto. Overigens zorgden de "spleetogen" (bestaande uit clignoteurs, ovale
schijnwerpers voor dim- en grootlicht samen met verstralers) voor uitstekend licht.
De BMW-mannen stonden trots achter hun nieuweling die ze een beetje stuntelig aanduidden
als "comfortabele reisauto met een sportief hart voor lange ritten" en zelfs als
"de wedergeboorte van de BMW 327".
Interieur
Dat zelfs de 2000 CS met al zijn sportiviteit toch comfortgericht was, moest blijken uit
een proefrit waar geïnteresseerde kopers echter op moesten wachten. Wegens acute
capaciteitsproblemen bij BMW maakte Karmann in Osnabrück de carrosserieën, die
vervolgens naar München werden vervoerd en afgebouwd. Vooraleer bij deze Noord-Zuidduitse
samenwerking alle tandwielen harmonieus ineengrepen, gingen een paar maanden voorbij. Pas
op 22 november 1965 begon in Osnabrück de fabricage van coupécarrosserieën.
Maar het wachten zou de moeite waard blijken. Wie vol verwachting in het ruim omglaasde
coupéinterieur plaatsnam en wegreed, kreeg daar inderdaad heel veel rijplezier voor terug
vooral natuurlijk in de 2000 CS. Met name het interieur, dat zich liet omschrijven
als "pompeus" of "voor de nieuwe rijken", maakte indruk. Alleen al het
rijkelijk met bekleding omrande dashboard met de vier ronde instrumenten (waaronder
natuurlijk een toerenteller) en het glimmende hout was een echte blikvanger. Daarbij
sierde het edele hout ook nog eens de portierbekleding, de spaken van het stuurwiel en de
gaten voor de vier klokken (dat laatste dan als nephout). Standaard was de coupécockpit
bekleed met hoogwaardige stof en voorzien van zeer goed zittende voorstoelen (met
slaapstand) terwijl het de achterpassagiers duidelijk aan ruimte ontbrak. De achterste
zijruiten konden ook elektrisch worden bediend en voor allerlei losse spullen was er naast
het handschoenenkastje ook nog de elegante middenconsole. "Een auto die zijn
chauffeur en bijrijder verwent met een uitrusting die de levensstijl van de koper eer aan
doet", slijmde een folder. "Het interieur is op de grens tussen goede smaak en
kitsch", oordeelde echter Reinhard Seifert in auto, motor und sport in februari 1967.
Gemiste kans
Hoe dan ook, goede smaak of kitsch, de viercilinder coupé beroerde duidelijk de snaar van
die tijd en bereikte aanzienlijke verkoopaantallen. De 2000 CS was verreweg het
populairst. De standaardprijs kon moeiteloos worden verhoogd door bijvoorbeeld leren
bekleding te bestellen voor 1175 mark. Meer vermogen en sportieve accessoires werden ook
aangeboden, bijvoorbeeld door Alpina, zoals leren en houten stuurwielen (vanaf 175 mark),
vijfversnellingsbak (1650 mark), een 145 pk motor voor 2500 mark of spaakvelgen voor 400
mark per stuk.
Een andere kans werd echter niet benut: Karmann maakte in 1966 een zeer geslaagde
cabrio, waarbij de originele knik in de C-stijl met het BMW-embleem bleef behouden. Maar
tot serieproductie kwam het nooit.
Wel werd het verlangen naar een zijdezachte, potente zescilinder vervuld! Omdat BMW sinds
het einde van de zestiger jaren zon motor in het programma had, leek een nieuwe CS
met "Sechs-Appeal" slechts een kwestie van tijd. Hij werd in september
1968 als 2800 CS voorgesteld en verdiende zowel technisch als optisch de titel
"meesterstuk". Tegelijkertijd toonde hij aan hoe goed en tijdloos de lijnen van
de viercilinder coupés al waren - tenminste, zonder spleetogen en haaientanden. Hoewel de
2800 CS er als een volledig nieuwe auto uitzag, hadden de Münchener carrosseriebouwers
hem slechts een gemodificeerde, iets langere neus met dubbele koplampen gegeven. De 2000 C
en CS bleven nog tot midden 1970 in het BMW-programma naast de nieuwe 2800 CS. Bij Karmann
verliet de laatste carrosserie in juli 1970 de fabriek.