BMW 3.0
S
Uit Mot 15/1971. Door E. Männer. Vertaling: © Bram Visser, 2005.
De klasse van de 2,8 liter-limousines is al enigermate overbezet – door BMW,
Fiat, Mercedes, Opel en Jaguar. Overbezet, omdat vele kopers van een 20.000
mark-wagen zich wat betreft motorgrootte naar boven oriënteren. Mercedes biedt
daarvoor de 280 SE 3.5, Opel de 5,4 liter Diplomat V8, Jaguar de XJ6 4,2 liter,
Fiat spoedig de 3,2 liter V6-motor in de 130 limousine.
BMW heeft weliswaar een 4,5 liter V8-motor met ca. 250 pk geconstrueerd, maar
die zal voorlopig niet in serie gaan. Een uitwijkmogelijkheid bood daarom alleen
het vergroten van de zescilindermotor door opboren (grotere cilinderdoorsnee)
van 86 naar 89 mm. Dat resulteert in een cilinderinhoud van 2985 tegen 2788 cc
en een vermogen van 180 tegen 170 pk bij 6000/min. Samen met een verfijnde
uitrusting ontstond zo de BMW 3.0 S.
In reserve staat al een drieliter inspuitmotor, die vermoedelijk in de herfst
van 1971 eerst in de drieliter coupé (3.0 CSi) en iets later ook in de
limousine (3.0 Si) zal komen. In het vermogensbeeld van de motor hebben we
daarom meteen de carburateur- en de inspuitversie ingetekend. De inspuitmotor
brengt over het gehele toerenbereik nog meer vermogen en bereikt zijn maximum
wat eerder – bij 5500 in plaats van 6000/min. Maar het is in zijn hele
karakteristiek toch meer een Si-sportmotor. Tussen 1000 en 2400/min heeft de
S-motor zelfs een grotere trekkracht; de Si-koppelkromme stijgt steiler en
bereikt later (bij 4400 in plaats van 3700/min) het 2 mkg hogere maximum. De
vermogensbeluste BMW-rijders kunnen al aan het twijfelen gebracht worden, of men
nu al de 3.0 S moet kopen of nog op de 3.0 Si moet wachten.
Uiterlijk herkent men de drieliter-BMW aan de zwarte grille en uiteraard aan de
typeaanduiding achterop. De rondomlopende carrosseriebeschermingslijst en de
nieuwe achterlichten hebben sinds april 1970 ook de BMW 2500/2800. Alle
BMW-zescilinders hebben ook de nieuwe stoelen, die bij de 3.0 S op een urenlange
proefrit zeer overtuigd hebben. Ze hebben straffer beklede zit- en
leuningvlakken met sterkere contouren van de voorstoelleuningen en een
achterbank met een sterker individueel stoelkarakter. In vergelijk met onze BMW
2800 duurtestwagen zit men veel beter; het lichaam wordt in snel genomen bochten
beslist beter ondersteund.
De tweede, buitengewoon positieve verrassing is de nieuw afgestemde vering en
stootdemping. De fabriek daarover: zeer veel zachter aanspreken op korte maar
ook langere wegdekstoten, zonder aan veiligheid en bodemcontact in te boeten.
Dat is niet overdreven. Wij reden de 3.0 S uitgebreid op uitgestampte
Autobahnstukken en hobbelige landwegen, die we pas geleden ook met onze
2800-duurtestwagen hebben leren kennen. De nieuwe serie biedt veel meer
rijcomfort: langere veerwegen maken een beter aanspreken mogelijk,
knikbewegingen van de carrosserie worden door straffe demping meteen onderdrukt,
geen schommelen, ook niet bij grote wegdekstoten – de nieuwe BMW-zescilinder
is een klasse comfortabeler, vooral de achterpassagiers worden minder door
elkaar geschud.
Daarbij is er ook geen flauwheid in het rij- en bochtgedrag ingeslepen, dat
onveranderd zeer veilig is – een glanzend bewijs voor de prestatie van de
onderstelconstructeurs van BMW. De nieuwe BMW deed ons denken aan de Audi 100
Coupé S en aan de NSU Ro 80. Wel absorberen de Mercedes 280 S/SE en de Opel
Admiral/Diplomat harde stoten nog iets soepeler, maar ze rijden niet zo
sportief-precies met geringe stuurwielbewegingen (met stuurbekrachtiging die ook
bij de 3.0 S DM 748,14 meerprijs kost).
De nieuwe drieliter 180 pk-motor heeft dezelfde loopcultuur als de 2800/170
pk-motor – en die is voor een zescilinder niet meer te overtreffen.
Vanzelfsprekend is de grotere motor nog iets soepeler, trekt uit lage
toerentallen nog iets beter – zeker ideaal in combinatie met een automatische
versnellingsbak. De keuzealternatieven voor BMW-rijders van de hogere klasse
zouden als volgt kunnen zijn: of de 2500 met 150 pk of meteen de 3.0 S met 180
pk; daarbij komt vooral voor de coupé de 3.0 Si-motor met 200 pk in beeld. De
2800-motor blijft weliswaar in de 2500-uitrusting leverbaar, maar heeft minder
toekomst.
Een prijsverschil van DM 666,- tussen de BMW 2800 en de 3.0 S is volledig
gerechtvaardigd. De 3.0 S heeft als uiterlijke chroomversiering nog brede
lijsten van voor-, zij- en achterruiten en rond de wieluitsnijdingen. Bovendien
heeft de 3.0 S standaard stabilisatoren voor en achter, hoofdsteunen voor en
achter en een slot voor het dashboardkastje.
Daarvoor moet men ook bij de 3.0 S het sperdifferentieel en de niveauregeling
voor in totaal DM 840,27 extra betalen – tot maart 1971 waren beide standaard
bij de 2800.
Mot-eindoordeel
BMW heeft bij de nieuwe zescilinder-limousines 2500/2800/3.0 S de stap tot
comfortabele reislimousine succesvol genomen, zonder dat de aantrekkingskracht
als sportlimousine eronder geleden heeft. De nieuwe stoelen zijn een duidelijke
vooruitgang.
E3 TESTBERICHTEN